Op zaterdag 26 juni 2021 voegden we twee nieuwe ereburgers aan de Koksijdse Wall of fame: paardenvissers Eddy D’Hulster en Bernard Debruyne, beiden onvervalste Oostduinkerkenaars. Jan Huyghe, voormalig hoofdredacteur van Tij-dingen, strikte Bernard voor een uitgebreid interview over zijn ruiterlijke garnalenjacht.
Bernard stapte op zaterdag 12 juni in het huwelijksbootje met zijn Katleen. Exact veertien dagen later werd hij ereburger. Bernard zag het levenslicht op 2 juli 1964 in het gezin van Michiel Debruyne en Denise Desaever. Vader Michel stierf al meer dan 30 jaar geleden, maar moeder Denise is op hoge leeftijd nog in goede conditie. Denise is in kringen van strandvissers heel goed gekend als legendarische aasdelfster, in Westhoektaal worms steek’n op ’t strange. Broer Willy is al bij vader, maar de andere broers Roger en Daniël en zus Patricia zijn ook allemans vriend in Oostduinkerke.
Tij-dingen: Bernard, hoe werd je paardenvisser?
Bernard Debruyne: “Wel, het is een plezant verhaal. Ik was ook al van jongs af aan vertrouwd met paarden want tijdens de vakanties was ik met veel vrienden kind aan huis op de ranch Texas van de Rosten Durang. Zoals Eddy in zijn jeugd. Op een zomerdag, in ’74 of ’75 - dat weet ik zo goed niet meer - wilden Corinne D’Hulster en haar vriendin Carine Coulier, eens gaan zien naar vader Eddy aan ’t vissen. Ik had Eddy vergezeld, om mee te helpen met zijn netten. Corinne en Carine zadelden twee pony’s en reden van de Rosten z’n ranch naar zee. Daar aangekomen slierden ze met zadel en al van hun pony en tuimelden in ’t zand. Wat was er gebeurd? Ze hadden de buikriem niet genoeg aangespannen, heel ’t zootje ging aan ‘t kantelen. Die twee pony’s op de loop, tussen al dat volk. Corinne liep naar ’t laagwater waar Eddy aan het vissen was. Ze zwaaide en riep: de pony’s zijn weggelopen! Eddy was zich onmiddellijk bewust van het gevaar. Hij kwam naar ’t droge, sprong van z’n paard, en zei tegen mij: “Bruuntje, springt op mijn paard en vist, ik ga ondertussen de twee pony’s zoeken!” Ik was toen 15 of 16, sprong op Eddy’s paard, en viste verder zonder problemen heel de tij vol… De eerste keer… Zo werd ik paardenvisser. Zoals iemand die ze in ’t water smijten en moet zwemmen… Enkele jaren later kocht ik mijn eerste paard toen ik 17 was. Dat moet dus in 1981 geweest zijn.
T-d: Wat trok je bijzonder aan in het paardenvissen?
Bernard: “Het paard, de zee, de natuur. Het was onweerstaanbaar. Maar niet zo simpel. Maar je moet er ook tijd voor maken. Daarom koos ik voor weekendwerk, en vond dat in de textielfabriek Clarysse in Pittem. Zo had ik vijf dagen in de week vrij om te paardenvissen. Ja, dat is een passie, het zit in je lijf en leden. Beginnen is gemakkelijk, volhouden is iets anders. Je moet een geschikte plaats zoeken, met een stal, een weide. En met je paard moet je constant bezig zijn, zeker in de winter want dan staat het binnen, verzorgen, stal uitmesten, eten geven…”
“Het paard, de zee, de natuur. Het was onweerstaanbaar.
T-d: Hoe verliep het begin?
Bernard: “Zoals Eddy heb ik veel van Mang geleerd. Vooral je ogen de kost geven, goed kijken hoe de anderen het doen, afkijken. Want ’die oude stinkaards’, bij manier van spreken, zegden nog niet te veel. Ze zochten natuurlijk de schoonste plaatsen voor henzelf. Je moest dus je plan trekken.”
T-d: Hoe dikwijls ga je paardenvissen, buiten de seizoenritten?
Bernard: “In het voor- en het najaar bijna elke weekdag. Veel mensen zeggen dat Brune nog een echte paardenvisser is, van ’t vroeger ras. Da’s een mooi compliment. Heel dikwijls trek ik er alleen op uit. Alhoewel er aan zee altijd wel iemand rondloopt. En je soms dingen ziet die het daglicht niet verdragen… ’s Morgens om 3 u. opstaan om uit te rukken is geen enkel probleem. Dan moet ik nog een tijdje in het donker vissen. Maar ook dan vis ik zonder licht. Ik heb genoeg aan het licht van de maan, de lichten van de dijk, de schijn op het water, het is nooit helemaal donker. Dan zie je geleidelijk het gloren van de dageraad, de opkomende klaarte, keer op keer een unieke ervaring, boven op mijn paard, onder mij het water, te midden het ruisen van de zee…
T-d: Hoeveel bedraagt je recordvangst?
Bernard: “Dat is 89 kg in één tij. Dat zijn natuurlijk zeldzame uitzonderingen, maar een gemiddelde van 10 à 12 kg per tij over een jaar is heel goed. Ik schrijf ook alles op. Dan is het juist als je erover vertelt.”
T-d: Wat deed je met de vangsten?
Bernard: “Om de vangsten te koken zweer ik bij een houtvuur onder de ketel, goed voor de smaak, geen gas dus. De garnalen dienen voor eigen gebruik en voor particuliere klanten. Hoe ik ze verwittig? Systeem Brune, op z’n indiaans: voor ik de garnaal begin te koken stook ik een hoop caoutchouc door de schouw. Dat geeft goed rook en is voor de buren het sein dat ik over een uurtje levende verse gernoars klaar heb! Ik heb er nooit te veel, bijna altijd te kort. Dertig kg? Geen probleem. De opbrengst? De helft voor eten voor paard Titi, de andere helft om met de maten een pintje te drinken…”
T-d: Wat is jouw mooiste of leukste belevenis?
Bernard: “Ik zal het bij ‘leukste’ houden. Het was een jaar of tien geleden tijdens een zomerse fotosessie met BV Ann Van Elsen, ex-Miss België, voor een of ander boekje. Bedoeling was dat ze zich in bikini zou laten fotograferen bij de visser met zijn paard. Bij mij dus, en Xavier Vanbillemont die er ook was. Ze stond heel dicht bij het paard, vooraan. Natuurlijk had het paard zijn bit in. Daar is een haakje aan. Dat haperde ineens aan haar bikini. Het paard snakte met z’n hoofd en hup, haar bikini vloog door de lucht! Daar stond Miss België te springen met haar handen voor haar borsten... Xavier en ik hebben nog nooit zoveel leute gehad.”
T-d: De naarste herinnering?
Bernard: “Ik zou zeggen de vervelendste herinnering. De keren dat TV-ploegen je vragen om enkele keren je paard te bestijgen tot ze het goed vinden. Want dikwijls vinden ze dat het te vlug gaat. Hup, weer opnieuw. Wie begrijpt dat, ik niet, je kan toch maar op je paard kruipen, in één vloeiende beweging. Hoe kan je nu traag op je paard kruipen? Dat snap ik niet.”
Maar pas op: wij zijn geen attractie, wel een traditie. Wij blijven nog altijd baas van onszelf en van ons paard.
T-d: Heb je ook een bijnaam?
Bernard: “De meesten zeggen ‘Brune’ of ‘Bruuntje’. Zelfs de burgemeester. Ik denk dat vele mensen niet eens mijn voornaam kennen.”
T-d: Wat vind je van de belangstelling van toeristen en media?
Bernard: “Plezant en ambetant.. De toeristen? Die vragen van alles, ook domme vragen, maar dat is normaal, als je er niets van kent. Eigen bewoners stellen weinig of geen vragen, enfin, ze komen eigenlijk ook niet kijken. Ik kan dat best begrijpen. Ze kennen het, ze zijn het gewoon, voor hen is het een vertrouwd beeld. Ik ben nog het liefst alleen, dan doe je je goeste.”
T-d: Wat betekent voor jou de erkenning als Unesco-immaterieel erfgoed?
Bernard: “’t Is iets speciaals. Wij paardenvissers hebben de eer, de waardering. Maar er is niemand die zegt: je zit nu in de Unesco. Dat is ook niet nodig. De gemeente heeft daar wel veel baat van. Interessant om toeristen aan te trekken. Geen probleem. Maar pas op: wij zijn geen attractie, wel een traditie. Wij blijven nog altijd baas van onszelf en van ons paard. Subsidies hebben wij niet.. Oké, we worden door de gemeente betaald voor de seizoenritten, maar die moeten we dan ook rijden.”
T-d: Een bepaalde wens? Droom?
Bernard: “Dat ik gezond blijf, en nog veel jaren mag blijven paardenvissen. Hetzelfde geldt voor mijn zoon Gregory, die nu 25 is. Hij paardenvist al tien jaar. Hij trad in mijn voetsporen, ik ben daar heel trots op. En dat de paardenvisserij zou mogen blijven bestaan. Ja, het zal nooit verdwijnen!”