Duin is één van die woorden waar we ons allemaal iets bij kunnen voorstellen. Je denkt al snel aan schaars begroeide zandheuvels aan de kust.

Gele heuvels die strand en hinterland al eeuwenlang van elkaar scheiden. Duinen kunnen ook volledig begroeid zijn of in het binnenland liggen langs rivieren of in zandwoestijnen.

Duinen ontstaan altijd door het bijeenwaaien van grote hoeveelheden zand tot metershoge heuvels. Als planten vat krijgen op deze 'zandbergen', kunnen ze onder gunstige omstandigheden tot struweel of bos evolueren. En anders blijven duinen stuiven en op wandel gaan. En het woord duin zelf? Hoe en waar is dit ontstaan?

De hoofdingrediënten: zand en wind

Elk open (oer)landschap waar los zand aan de grillen van de wind is overgeleverd, kan een plek zijn waar duinen ontstaan. Korrel na korrel worden de zanddeeltjes door de wind opgetild, verplaatst en opnieuw afgezet. De resulterende zandheuvels zijn zowel in woestijnen, op andere droge en voedselarme gronden, aan zee als langs rivieren te vinden. De typische kustduinen ken je zeker, maar grotere heidegebieden (Kalmthoutse heide, Hoge Veluwe) zijn ook voorbeelden van stuif- of landduinen. Een typisch rivierduin vind je dan weer langs de Schelde in het natuurgebied Kalkense Meersen, ten noorden van het Oostvlaamse Wetteren.

En het woord duin zelf? Hoe en waar is dit ontstaan?

De Vlaamse kustduinen: vroeger en nu

De oudste nog aanwijsbare duinen aan onze kust bevinden zich tussen Adinkerke en het Franse Ghyvelde. Deze oude duinen liggen zo'n vijf kilometer landinwaarts en ontstonden 5.000 jaar geleden. Volg de E40 richting Frankrijk en je ziet ze aan je rechterkant net vóór de grensovergang.

Het Belgische deel ervan, de Cabourduinen, is beschermd gebied en herbergt naast heel wat zeldzame planten en dieren, ook sporen uit de beide wereldoorlogen. De Vlaamse duinen die meer zeewaarts liggen, ontstonden meestal pas na de 12e eeuw. Al gauw deden ze dienst als graasgebied voor schapen en als grafelijk jachtgebied.

Duinen… zo oud als de straat

Hoewel ook andere termen zijn gebruikt om al dan niet zandige hoogten aan te duiden, is het toch vooral het woord duin dat ons intrigeert. Duin is een heel oud woord. In de betekenis van 'zandheuvel' kwam het al voor in het Oudnederlands en in oudere stadia van onze Westgermaanse zustertalen. Aan het Nederlands of het Nederduits dankt het Franse 'dune' overigens zijn oorsprong. De vraag wat de oorsprong is van dit Oudnederlandse, Oudengelse, Oudfriese en Middelnederduitse woord is veel moeilijker te beantwoorden. Volgens sommige etymologen gaat het terug op een Keltisch woord 'dunom', waarvoor verwezen wordt naar Oudiers 'dun', dat eerst 'heuvel' betekende en vervolgens 'fort op een heuvel'. Diezelfde toepassing, nl. 'heuvelfort', is ook in het Oudengels aangetroffen. Het Keltische woord zit vervat in Franse plaatsnamen als Verdun, Châteaudun en Issoudun. Er kan echter ook aan een pre-Keltische oorsprong worden gedacht. Een duin is een natuurverschijnsel, en veel namen voor zulke verschijnselen stammen uit een oudere taal dan het Keltisch. Het is met andere woorden goed denkbaar dat het woord zijn oorsprong vindt in een Indo-Europese substraattaal, die zowel in het Keltisch als het Germaans sporen naliet.

In ieder geval heeft men in verre verwanten van het Keltisch en het Germaans, nl. het Litouws, het Sanskriet (of Oud-Indisch) en het Oudslavisch, woorden aangetroffen die met duin vorm- én betekenisverwant zijn. Het gaat om werkwoorden met als betekenis 'schudden' of 'blazen', of om een zelfstandig naamwoord voor 'stofdeeltje'. Op grond van deze gegevens kan voor duin een etymologische grondbetekenis 'het bijeengeblazene, het opgewaaide' worden gereconstrueerd.

→ Interessant: de Oudengelse vorm 'dun' evolueerde tot 'down', dat als zelfstandig naamwoord vandaag nog alleen in plaatsnamen wordt aangetroffen met de betekenis 'heuvel'. Voorbeelden zijn de North Downs en South Downs., een noordelijke en zuidelijke meer dan honderd kilometer lange krijtrug in de meest zuidoostelijke punt van Engeland. Het huidige Engelse woord 'dune' ('duin') is hoogstwaarschijnlijk aan het Frans 'dune' ontleend. 'Dyn' ('duin') in het moderne Zweeds en 'dyne' in het Noors moeten aan een Westgermaanse taal, vermoedelijk het Nederlands of het Duits, ontleend zijn.

De Hoge Blekker

De Hoge Blekker Koksijde is met zijn 33 meter de hoogste duin van de Belgische kust. Blekker is afgeleid van het West-Vlaamse werkwoord blekken dat ‘schitteren’ betekent. De Hoge Blekker was inderdaad een baken voor zeelui op weg naar onze havens, van ver op zee zag men zijn glinsterende witte kruin.

Wandelende duinen

In het prachtige landschap van de duinen, waar de natuur voortdurend evolueert, heeft de Duinenabdij een rijke geschiedenis van strijd tegen de kracht van de zee. Eeuwenlang behoorde dit gebied tot het grafelijke wildernisregaal, waar woeste gronden werden gebruikt voor jacht en veeweidegrond. Dit bleef zo tot de Franse Revolutie.

De oorspronkelijke duinengordel die de veenvlakte beschermde, verdween grotendeels langs de Midden- en Oostkust vanaf de 14e eeuw door teruglopende kustlijnen. Maar aan de Westkust bleven lage loopduinen bewaard, toegewezen aan veehouderijen. Dit systeem werkte goed tot het einde van de 13e eeuw, maar toen namen de verstuivingen toe. De economie stagneerde, het beheer verslechterde en konijnen knaagden aan de begroeiing.

Vanaf dat moment werd het duinengebied voornamelijk beheerd als jachtgebied en zeewering onder het gezag van duinwachters. Deze ambtenaren zorgden voor aanplantingen en windbrekers om de duinen te stabiliseren. In tijden van onrust stopte dit beheer en de verstuivingen namen opnieuw toe.

In de loop van de 17de eeuw kwamen de ruïnes van de eens zo prestigieuze abdij volledig onder het duin. De Hoge Blekker wandelde verder tot zijn huidige locatie waar het door de omringende verstedelijking veel minder wordt beïnvloed door weer en wind.

Duinenabdij vecht tegen de Hoge Blekker

De Westkust werd ook geconfronteerd met paraboolduinen, die zich vanaf de zeereep vormden en uiteindelijk de Duinenabdij en het dorp Koksijde bedreigden. De Galloperduin, die vanaf 1500 ten zuiden van de abdij trok, sloot de water- en landweg naar de abdij af. De Hoge Blekkerduin migreerde naar het noorden en gaf de abdij de genadeslag.

Een werkschets uit 1563, opgemaakt door de schilder Pieter Pourbus, geeft die rampzalige toestand weer en laat zien hoe de abdij wanhopig naar nieuwe uitwegen richting polder zocht. De duin vervolgde zijn weg en overstoof rond 1700 de dorpskern van Koksijde, die daardoor noodgedwongen meer zuidwaarts naar de polderrand moest worden verplaatst. De meer noordelijk migrerende Hoge Blekkerduin gaf de abdij de genadeslag.

Uiteindelijk konden deze duinen pas midden 19e eeuw worden gestopt. De Duinenabdij streed eeuwenlang tegen de krachten van de zee en veranderende duinlandschappen. Haar verhaal is een testament van vastberadenheid en veerkracht.