In de volksmond worden ze golfbrekers genoemd: de stenen constructies die dwars op onze stranden liggen. Eigenlijk breken ze geen golven, maar voorkomen ze erosie van het strand (wegspoelen van zand). Hun juiste benaming is dus strandhoofd.

Golfbrekers zijn zeeweringen die meestal evenwijdig aan de kust worden gebouwd en de kracht van inslaande golven verminderen en zo een zone van kalmer water tussen de golfbreker en de kustlijn creëren. Langs onze kust kennen we golfbrekers onder de vorm van havenmuren of strekdammen voor de bescherming van havens (zoals in Zeebrugge). In het buitenland (bijvoorbeeld in Malo-les-Bains bij Duinkerke en op verschillende plaatsen in Denemarken) worden ze ook parallel aan de kust aangelegd om de eroderende werking van de golven tegen te gaan en aldus de stranden te beschermen.

Bij vertalingen naar het Engels toe wordt de term golfbreker vaak vertaald in breakwater, maar correct gezien moet je over groyne spreken als je het wil hebben over een strandhoofd.

Waarom zijn strandhoofden nodig?

Langs de Belgische kust heersen zowel een dominante windrichting als een getijstroom, die een langstransport van sediment veroorzaken evenwijdig aan de kust en in noordoostelijke richting (de zogenaamde littorale drift). Dat zorgt voor een verlies van zand ter hoogte van (natuurlijke of opgespoten) zandstranden. Strandhoofden stabiliseren het strand: ze beschermen de stranden tegen erosie door sterke stromingen van de kust weg te houden en de brandingsstroom te onderbreken. Aan de bovenstroomse zijde van een strandhoofd vindt er aanzanding plaats, terwijl aan de afwaartse zijde erosie optreedt. Daarom zorgt een reeks opeenvolgende strandhoofden in een zaagtandvormige kustlijn.

Darmwier groeit op strandhoofden.

Zo oud als de straat

De techniek om strandhoofden te bouwen bestond al in de 16e eeuw. In 1502 werden al kleine strandhoofden (strandkribben) gebouwd ter hoogte van Blankenberge. Ook op archiefkaarten van rond 1600 herken je strandhoofden in Oostende. Korte, houten strandhoofden werden gebruikt om het strand, gelegen vóór de stadsomwalling, te beschermen. Pas na de oprichting van de Belgische spoorwegen in 1850 – waardoor transport van rotsen, bakstenen en andere constructiematerialen vanuit het binnenland naar zee heel wat gemakkelijker werd – is men deze gaan incorporeren in de strandhoofden. De eerste grote stenen strandhoofden langs de Belgische kust werden gebouwd rond 1912 ten oosten van Wenduine. Voordien waren strandhoofden vooral houten structuren, opgebouwd uit palen en twijgenmatten. Traditioneel werden de zware constructies in het mariene milieu in eikenhout gemaakt, maar door schaarste en de hoge kostprijs werden later meer tropische hardhoutsoorten (Azobe en Greenheart) gebruikt. Het rijshout, waaruit de twijgenmatten zijn gemaakt, is afkomstig van snoeihout (vooral wilgen). Nu komen palenrijen in Vlaanderen nog enkel voor op het strand van Duinbergen. Langs de Belgische kust liggen in totaal 127 strandhoofden en 33 strandkribben op regelmatige afstanden van elkaar (gemiddeld elke 350 meter). Alleen ter hoogte van De Panne, Oostduinkerke, De Haan en de monding van het Zwin zijn er geen.

Een thuis voor dieren en planten

Net als alle harde substraten in zeewater worden ook zeeweringen bezet met allerlei flora en fauna. Het gaat vooral om wieren en ongewervelde diertjes, maar ook vissen en vogels maken gebruik van de constructies als rust- of voedingsplaats. De organismen van harde substraten komen vaak niet voor in de omliggende omgeving (stranden of zachte sedimenten) en verhogen daardoor de biodiversiteit van het strand. Strandhoofden zijn kunstmatige mini-rotskusten. Door de wisselwerking van eb en vloed, moeten de soorten die op de strandhoofden voorkomen tegen tijdelijke uitdroging kunnen.

Bovenaan een strandhoofd vind je een zone die altijd droog blijft en waar geen dieren of planten leven. In de spatzone groeit korstmos en tussen de stenen leeft de havenpissebed. Iets lager in de zone rond de hoogwaterlijn, komen darm- en purperwier voor. Ze vormen een tapijt dat een grote hoeveelheid water vasthoudt en dat zeer glibberig kan zijn. Bij grote hitte of veel wind kan de laag wel sterk uitdrogen. De wieren kunnen dan ook tot 90 procent van hun vocht verliezen zonder schade op te lopen. In de spleten tussen de betonblokken vind je de ruwe alikruik en ook blaaswier. Deze laatste soort komt vaak aan de oostkant van het strandhoofd voor, waar minder golfinslag is. Meer naar laagwater toe komt een zone voor van dicht op elkaar zittende zeepokken. Vaak zijn ze bedekt met draadvormige kiezelwieren, die hen een bruine kleur geven. Zeer talrijk op strandhoofden is de Nieuw-Zeelandse zeepok. Deze soort is na de Tweede Wereldoorlog langs onze kust opgedoken. Ze is blijkbaar zeer goed bestand tegen de schurende werking van het zand.

Geliefd bij vogels

Onder de vogels zijn strandhoofden vooral geliefd bij meeuwen en steltlopers. Ze gebruiken de constructie om voedsel te zoeken. Bij hoogwater vinden vogels over het algemeen weinig voedsel, niet op het strand en niet op het strandhoofd. Ze rusten dan op een veilige plaats en een strandhoofd is daarvoor ideaal, toch in het niet-toeristische seizoen. Bij laagwater fourageren ze op de kop van het strandhoofd. Uit een onderzoek door het Instituut voor Natuurbehoud blijkt dat gemiddeld meer dan de helft van de kustpopulatie zilvermeeuwen zich bij laagwater bevindt op strandhoofden. Ze zoeken er mosselen, zeepokken, zeesterren en krabben. Bij de steltlopers zijn strandhoofden vooral belangrijk voor de paarse strandloper en de steenloper

Bron: www.vliz.be

Tip

Het leven op het strandhoofd: wandeling op zondag 12 juni van 10 tot 12 uur. Start: Prof. Blanchardlaan, Ster der Zee (aan het kunstwerk). Gratis, maar schrijf je wel in: duinenhuis@koksijde.be