Aan onze kust vind je heel wat soorten. In een vorig artikel heeft de redactie er al een altijd uitgelicht. Deze keer grijpen een paar andere soorten hun kans.

Geelpootmeeuw

De geelpootmeeuw is een mediterrane soort die sinds enkele decennia oprukt naar het noorden. Het is een zeldzame broedvogel, die je moet zoeken in het rivierengebied en de delta. Deze soort wordt vooral gezien in de periode juli-oktober, ook langs de kust en in het binnenland.

Oók kleine mantelmeeuwen hebben gele poten. Maar geelpootmeeuwen onderscheiden zich van kleine mantels door een duidelijk lichtere mantel, die wel weer iets donkerder is dan bij zilvermeeuwen.

Ten opzichte van de Pontische meeuw vallen o.a. de lichte iris op (lekker makkelijk: komt ook wel eens voor bij ponten), een hoekiger kop, de forse snavel met duidelijke gonys (de hoek in de ondersnavel vlakbij de punt van een snavel) en de relatief korte poten. Alle grote meeuwen hebben een rode vlek op de ondersnavel, de gonysvlek. Bij adulte geelpootmeeuwen loopt die vaak over op de bovensnavel (te zien op de foto, met twee kleine mantelmeeuwen in de achtergrond).

Geelpootmeeuwen hebben in vlucht juist veel zwart op de handpennen zie de foto hieronder. Dat hebben ze meer dan Pontische meeuwen.

Pontische meeuw

De Pontische meeuw en de geelpootmeeuw werden tot voor kort beschouwd als ondersoorten van de zilvermeeuw. Maar inmiddels worden ze als volwaardige soorten gezien. Vanaf dat moment worden ze ook steeds vaker in ons land gezien of herkend. De geelpootmeeuw komt hier sinds kort zelfs tot broeden – de Pontische meeuw doet dat nog maar zeer sporadisch.

Oorspronkelijk kwamen Pontische meeuwen voor in het uiterste (zuid)oosten van Europa, rond de Zwarte Zee. Maar de soort is aan een opmars in Midden-Europa bezig. Na eerst Polen en Duitsland te hebben gekoloniseerd, lijkt Nederland en België nu aan de beurt. Ze worden bij ons in bijna alle maanden wel gezien, maar vooral vanaf de nazomer tot de winter: zowel langs de kust als in het binnenland.

Om te beginnen zien Pontische meeuwen er doorgaans wat vriendelijker uit dan de overige grote meeuwen. Die kop is ronder, de ogen zijn klein en vaak donker (kraalogen) en de snavel is tamelijk lang en vrijwel evenwijdig dun. Ook ontbreekt de zogenaamde gonys, de uitstekende ‘hoek’ aan het eind van de ondersnavel van grote meeuwen. Maar pas op; sommige ponten – vooral de grotere mannetjes – hebben weer wél een gonys.

Ponten staan daarnaast wat hoger op de poten en komen daardoor slanker en eleganter over. Bovendien zijn de poten niet roze zoals bij zilvers, of opvallend geel zoals bij kleine mantelmeeuwen en geelpootmeeuwen, maar hebben ze een wat onbestemde zachtgele kleur.

Ten slotte is op de foto te zien dat de kleur van de mantel (de bovenvleugels en rug) duidelijk lichter is dan het loodgrijs van de mantelmeeuwen, maar weer net een tintje donkerder dan bij de meeste zilvermeeuwen.

Dwergstern

De dwergstern is een kenmerkende koloniebroedvogel van kale tot schaars begroeide eilandjes en stranden nabij uitgestrekte, ondiepe en visrijke wateren. Dwergsterns arriveren in april en vertrekken in september weer naar de overwinteringsgebieden voor de kust van West-Afrika. Het voedsel in de broedtijd bestaat uit kleine vis als jonge sprot en zandspiering.

Zeer klein voorkomen, ongeveer half zo groot als een visdief, en slank. Het witte voorhoofd van de dwergstern is opvallend. Daar verwijst de wetenschappelijke naam 'albifrons' naar. De lange slanke vleugels zijn aan de bovenzijde grijs. De langste slagpennen zijn meer zwart. Heeft een spitse gele snavel met zwarte punt, bijna zo lang als de kop. Vliegt met hele snelle vleugelslag en bidt vaak laag boven het water om met veel gekrijs als een raket in het water te duiken op jacht naar visjes en garnalen. Juveniel heeft een zwarte snavel met enigszins gele snavelbasis. Mantel en schouderveren geschubd.