Zeven soorten streekeigen groen krijgen een plek naast het Abdijmuseum: zomereik, wintereik, winterlinde, veldesdoorn, wilde lijsterbes, hazelaar en fladderiep.

Waarom streekeigen groen?

Streekeigen bomen en struiken hebben als groot voordeel dat ze beter aangepast zijn aan de bodem en het klimaat van de streek. Ze aarden erg goed en je zit dus voor jaren goed. Ook in je eigen tuin kies je best voor streekeigen planten.

Zomereik

Zomereik houdt weliswaar van meer voedselrijke en diepere gronden dan wintereik, maar is eigenlijk toch op bijna alle bodems te vinden. Van nature is de soort zeker op armere bodems meer lichtbehoevend dan wintereik, maar in tegenstelling tot die eikensoort doet ze het zowat even goed op droge als op natte bodems. De soort verdraagt overstromingen buiten het groeiseizoen, maar houdt vooral in de zomerperiode niet van stagnerend water. Zomereik groeit zowel op zure als op neutrale tot kalkrijke bodems. Men vindt ze in dezelfde bostypes als wintereik. Ze is vooral talrijk in het soortenrijke eiken-haagbeukenbos. Zomereik heeft omwille van de kwaliteit van het hout steeds een bevoorrechte positie gehad in het bos. In het traditionele middelhoutbeheer was ze onbetwist de voornaamste houtsoort in de bovenstaanderslaag. Bovendien werden er soms ook grote hoeveelheden in de hakhoutlaag aangeplant ten behoeve van de leerlooierij (eikenrun). Ook buiten het bos, bijvoorbeeld langs de grote steenwegen, werd zomereik vroeger massaal aangeplant. In bepaalde streken werd ze ook vaak als knotboom aangeplant.

De zomereik is prachtig in alle seizoenen

Wintereik

Wintereik is wat minder lichtbehoevend dan zomereik, wat betekent dat men de soort meer aantreft in de halfschaduw. Ze groeit bij voorkeur op lemige tot zandige gronden, meestal op zuurdere en armere bodems dan zomereik, hoewel ze even goed gedijt in milieus met een hogere voedselrijkdom. Bovendien is de soort meer kenmerkend voor drogere, maar wel vochthoudende bodems. Natte gronden en gronden onder invloed van stuwwater of overstroombare gebieden worden gemeden. Dat houdt in dat men de soort van nature vooral vindt in droge, soortenarmere eiken-beuken- en eiken-berkenbos, minder in eiken-haagbeukenbos. Net zoals zomereik werd wintereik in het verleden ook voor de houtwaarde aangeplant. De soort werd na de Eerste Wereldoorlog massaal geïmporteerd vanuit Duitsland als oorlogscompensatie voor de kaalgekapte en kapot geschoten Vlaamse bossen.

De wintereik werd na de Eerste Wereldoorlog massaal geïmporteerd uit Duitsland

Winterlinde

Winterlinde of kleinbladige linde is een inheemse boomsoort met een bladschijf van 3 - 7 cm soms 10 cm lang. Het blad heeft een hartvormige voet, een toegespitste bladtop en een gezaagde bladrand. De onderzijde van het blad is blauwgroen. Op de onderzijde zijn de tertiaire nerven nauwelijks zichtbaar en zitten er rossige haren in de oksels van de nerven.

Van nature komt winterlinde voor op vruchtbare kalkhoudende bodems maar hij kan nog vrij goed groeien op armere bodems. Verzuurde, zeer arme bodems verdraagt hij niet. Het is een uitstekende straat- of parkboom die zeer goed snoei verdraagt. Door zijn goede stoofopslag is het ook een goede hakhoutsoort.

Veldesdoorn of Spaanse aak

Spaanse aak is een grote heester of gewoonlijk klein blijvende boom, die in Vlaanderen vooral voorkomt op lemige tot zandlemige, neutrale tot kalkrijke bodems. De soort groeit op drogere tot matig vochtige gronden in loofbossen met een eerder goed verterende humuslaag. Ze houdt vooral van wat opener en lichtrijker bos met een goede natuurlijke drainage en bij voorkeur groeit ze er op hellingen met een zuidelijke expositie. In bossen met een hakhout- of middelhoutregime wordt de soort, bij een voor haar gunstig microklimaat, bevoordeeld en breidt zelfs gemakkelijk uit. Het meest nog groeit ze langs bosranden of langs wat bredere, naar het zuiden gerichte hout- kanten. Spaanse aak werd de laatste decennia meer en meer aangeplant.

Hazelaar

De hazelaar is een "naaktbloeier": de plant bloeit als deze nog geen bladeren heeft. De hazelaar is voor de bestuiving afhankelijk van de wind. Aan de hazelaar zitten de mannelijke en de vrouwelijke bloeiwijzen apart. De mannelijke bloemen zitten in katjes en zijn al in de zomer aanwezig in de oksels van de bladeren. Ze gaan pas bloeien in januari. De vrouwelijke bloemen zitten met drie tot vier stuks in een klein knopje bij elkaar. Tijdens de bloei zijn alleen de rode stijlen met de stempels te zien.

De enkelvoudige, veernervige bladeren hebben een dubbel gezaagde bladrand zonder insnijdingen. Ze hebben omgekeerd eironde bladeren met toegespitste bladtop.

De hazelaar wordt tot 6 m hoog en gaat pas na tien jaar vrucht dragen. Er zijn ook geënte struiken verkrijgbaar, die al na drie jaar vrucht dragen.

Wilde lijsterbes

Gewone of wilde lijsterbes is een vrij kleine boom die meestal niet groter wordt dan 8 tot 12 meter. Met zijn mooie bladeren, bloemen en vruchten is het de ideale boom voor de kleinere tuin. In de natuur treft je de soort vooral aan in voedselarmere omstandigheden. Hoge grondwaterstanden verdraagt ze niet al te best. De oranje bessen worden gegeten en verspreid door lijsters.

Op die manier gebeurt het dat men slecht ontwikkelde en verminkte boompjes aantreft in geschoren hagen en in de pruiken van knotbomen.

De bloemen van de wilde lijsterbes

De Fladderiep of steeliep heeft een sterk asymmetrische bladvoet. De bladeren zijn ovaal en de bladrand is dubbelgetand. Om het verschil met andere iepen te zien heb je best het vleugelnootje: dit is bij fladderiep gewimperd en en heeft een lange steel van 6 tot 24 mm. Hollandse iep, Gladde iep en Ruwe iep hebben vleugelnootjes die niet gewimperd zijn met een kortere steel van 5 mm of minder.

Van nature is fladderiep in onze streken een zeldzame bewoner van hardhoutooibossen, een bostype dat nog slechts zeer beperkt voorkomt in Vlaanderen, door onder andere de indijking van onze grotere rivieren. De soort werd in het verleden ook vrijwel niet aangeplant. Fladderiepen zijn daardoor weinig bekend in Vlaanderen.

De vruchten van de fladderiep.