Sinds de opgraving van potvis Valentijn verblijft het skelet aan de UGent, campus Merelbeke. Daar onderzoeken professor Pieter Cornillie en zijn team de beenderen. Waarom? Ze bereiden die voor om Valentijn tentoon te stellen in de nieuwe vleugel van het NAVIGO-Nationaal Visserijmuseum. Tij-dingen polste bij de professor naar een stand van zaken.
Tij-dingen: Hoe gaat het met potvis Valentijn van Sint-André?
Pieter Cornillie: “Na de opgravingen begon het team van de vakgroep morfologie aan de reiniging van de botten. Alle skeletonderdelen kregen verschillende baden en lagen maanden te drogen. Daarna volgde het ontvettingsproces. De afgelopen maanden werkte het team verder aan het museumklaar maken van het skelet. De poreuze delen werden geborsteld en de botten geseald om verdere vetuitbloei te voorkomen. En daarna begon het puzzelwerk. Eerst werden de verschillende delen van het skelet geïdentificeerd, waarna we ze in anatomisch verband konden leggen. Daarna maakten we foto's van de botten voor het archief en onderzochten we die op sporen van ziekte en ouderdom.”
T-d: Ontdekten jullie al belangrijke zaken?
Pieter: “We zijn nog druk bezig om alles te onderzoeken. Zelf ben ik heel nieuwsgierig naar sporen van decompressieziekte. Niet alleen duikers zouden die ziekte krijgen, maar ook zeezoogdieren die diep duiken op jacht naar voedsel, zoals de potvis. De voorlopige resultaten van het onderzoek op potvis Valentijn liggen niet in de lijn van de verwachtingen, maar we zoeken verder.Valentijns tanden gingen in de CT-scan om zijn leeftijd te onderzoeken. Ook hiervan zijn de resultaten nog niet verfijnd genoeg. Op basis van de eerste resultaten schatten we dat de potvis waarschijnlijk ouder was dan 30 jaar." Maar om een sluitende analyse te maken van de groeilijnen die we in die tanden meten, moeten we computeralgoritmes hun rekenwerk laten doen, en dat vergt tijd.”
Wanneer we potvis Valentijn terug ontvangen in Oostduinkerke, hangt van veel factoren af. Niet alleen het onderzoek en puzzelwerk van het team van professor Cornillie spelen een rol, maar ook de planning van de bouwwerken van de nieuwe museumvleugel, waar het skelet komt. De terugkeer van deze lokale held gaat zeker niet ongemerkt voorbij.
T-d: Met welke moeilijkheden werden jullie geconfronteerd?
Pieter: “De schedel vormt de grootste uitdaging. Die botten kwamen gehavend uit de opgravingen. Deze zomer konden we een eerste versie van de puzzel maken. De grootste stukken werden getakeld en ondersteund, zodat we de andere botfragmenten elk hun plaats gaven. Zo konden we beter inschatten hoe we de presentatie aanpakken en welke delen van de schedel we moeten reconstrueren. Ook van één van de flippers moet een replica worden gemaakt. Dat doen we op basis van de flipper die we wel hebben opgegraven.”
T-d: Wat maakt dit project zo bijzonder?
Pieter: “Nooit eerder werd iets van deze omvang ondernomen. Uiteraard hebben we ervaring met skeletten van walvissen, maar resten die zo lang begraven waren museumklaar maken… dat is uniek. Het daagt ons uit om onze kennis en procedures opnieuw uit te vinden. Het komt goed!”