Franciscus was burgemeester van 1837 tot 1873. Hij is de 1e burgemeester die een portret kreeg op het gemeentehuis tussen de andere overleden burgemeesters.

Hij had veel aanzien en behoorde tot een familie van rijke landbouwers uit de streek. Koksijde telde toen 445 inwoners (tegen 1868 waren dat er al 932).

De meeste Koksijdenaars waren landarbeiders of keuterboeren die in schrijnende omstandigheden leefden. De dorpskern bestond uit 20 huizen en de grote hoeven lagen in de polders: de Grote en Kleine Kwinte, het Leihof, Ten Bogaerde, het Doornhof en de Torreele.

Door de schoolwet van 1842 moest elke gemeente een school oprichten en Aloysius Kesteman werd benoemd als gemeentelijk onderwijzer. In het begin gaf Kesteman les in zijn eigen woning en het gemeentebestuur betaalde daarvoor 15 fr. huurgeld per jaar. Vanaf 1845 gaf hij les in de St. Sebastiaansherberg (waar nu de groendienst ligt). In een lokaal van 7 op 5 m zaten 56 jongens en meisjes op elkaar gepakt.

>> Het Clerqskapelletje werd opgetrokken met moefen uit de ruïnes van de Duinenabdij. Tijdens de Tweede Wereldoorlog brandden veel mensen hier kaarsjes. Ook reumapatiënten zochten hun heil in het kapelletje.

Door een landbouwcrisis was 43 procent van de bevolking op openbare liefdadigheid aangewezen. Daarom trokken veel mannen naar Duinkerke om in te schepen bij de Franse vissersvloot en zo de oversteek te wagen naar IJsland. In 1849 werd een dag- en nachtwacht opgericht 'tot het beletten van de dieverijen en bedelarij'. Inwoners mochten ook geen bedelaars laten overnachten.

Er werd een garde civique opgericht en de gouverneur besliste in 1853 dat die zich moest samenvoegen met Oostduinkerke. Burgemeester Declercq benoemde Pieter Kornelis tot 6e veldwachter van Koksijde. Hij was 1 van de vooraanstaande getuigen van het ontstaan van de badplaats Koksijde en het bouwen van de eerste 'amigo' bij de kerk voor het onderbrengen van herrieschoppers.

Franciscus Hosten (1873-1888) gaf zijn naam aan de Hostenstraat

Onder leiding van burgemeester Hosten keurde de gemeenteraad op 4 augustus 1882 de aanleg goed van de steenweg Veurne-Koksijde (tot de grens met Oostduinkerke). In 1868 had de gemeenteraad zich nog verzet tegen het ontwerp van de stad Veurne om de Noordstraat door te trekken naar het Doornleed en zo verder tot Koksijde-Dorp.

Het plan om een stoomtramlijn aan te leggen tussen Oostende en de Panne kreeg in 1877 nog heel wat weerstand, maar 8 jaar later stond de gemeenteraad daar al heel wat positiever tegenover. Helaas ontbrak toen het geld. Het bewijst dat er stilaan verandering kwam in de visie van het gemeentebestuur, toen nog geleid door landbouwers.

In 1888 telde Koksijde 795 ha landbouwgrond en 847 ha duinen (dat niets opleverde aan belastingen). In de duinen lagen 270 ha akkers.